AANSLAG GEHEIME COMMISSIELONEN : DUBBELE BELASTING VAN ZOWEL DE VENNOOTSCHAP, ALS DE GENIETER, IS IN ELK GEVAL UITGESLOTEN.
​
In een arrest van 26 september 2019 (Arrest nr. 125/2019) heeft het Grondwettelijk Hof zich opnieuw uitgesproken over de bijzondere aanslag geheime commissielonen zoals vervat in art. 219 WIB 1992.[1] Het zevende lid van dit artikel bepaalt dat de bijzondere aanslag achterwege blijft in hoofde van de vennootschap, indien de verkrijger op ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd uiterlijk binnen twee jaar en zes maanden volgend op 1 januari van het betreffende aanslagjaar.
​
Deze termijn van twee jaar en zes maanden werd door de wetgever ingevoerd, teneinde de administratie de mogelijkheid te bieden de verkrijger van de voordelen alsnog te belasten.[2]
​
In een arrest van 13 juli 2017 heeft het Grondwettelijk Hof reeds geoordeeld dat de toepassing van de bijzondere aanslag bij de vennootschap niet verhinderd kan worden, ook al werd de verkrijger geïdentificeerd binnen de voorziene termijn, indien de belastingadministratie niet is kunnen overgaan tot de belasting van de verkrijger binnen de voorgeschreven termijnen.[3]
Een andere interpretatie is volgens het Grondwettelijk Hof strijdig met de Grondwet.
​
Het is volgens het Grondwettelijk Hof niet redelijk verantwoord dat zowel de vennootschap, als de verkrijger van de voordelen, de dans zouden kunnen ontspringen. Dubbele niet-belasting is uitgesloten.
​
In navolging van deze rechtspraak werd de vraag gesteld naar de toepassing van art. 219, lid 7 WIB 1992, wanneer zowel de vennootschap, als de verkrijger van de voordelen belast worden, en er dus sprake is van dubbele belasting.
​
Op 16 oktober 2018 werd hieromtrent door het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld aan het Grondwettelijk Hof :
​
“Schendt art. 219 WIB 92 zoals gewijzigd door de programmawet van 19 december 2014, de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet doordat vennootschappen die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting en die voordelen van alle aard toekennen aan hun bedrijfsleider zonder deze te vermelden op een individuele fiche en een samenvattende opgave verschillend worden behandeld naargelang de verkrijger van de voordelen ondubbelzinnig geïdentificeerd werd binnen de 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het betreffende aanslagjaar zodat in hoofde van deze vennootschappen de aanslag geheime commissielonen van art. 219 WIB 92 (100 %) niet toegepast wordt en de administratie de mogelijkheid heeft de verkrijger van de voordelen vooralsnog tijdig binnen de aanslagtermijn te belasten en naargelang de verkrijger van de voordelen van alle aard ondubbelzinnig geïdentificeerd werd buiten de termijn van de twee jaar en 6 maanden vanaf 1 januari van het betreffende aanslagjaar waardoor in hoofde van deze vennootschappen de aanslag geheime commissielonen van art. 219 WIB 92 (100 %) wel toegepast wordt terwijl de administratie de verkrijger al daadwerkelijk tijdig binnen de aanslagtermijn heeft belast?”
​
In de zaak die ter beoordeling aan het Hof werd voorgelegd, werd door de vennootschap een voordeel van alle aard toegekend aan de zaakvoerder van de vennootschap. Dit voordeel van alle aard bestond uit de gratis bewoning van een conciërgewoning, die gelegen is in de bedrijfsgebouwen van de vennootschap.
​
De Administratie kreeg slechts kennis van de identiteit van de genieter, nadat de periode van twee jaar en zes maanden verstreken was, doch kon binnen de driejarige aanslagtermijn overgaan tot het belasten van de genieter in de personenbelasting.
​
Het Hof van Beroep stelt vast dat de toepassing van artikel 219, lid 7 WIB 1992 ertoe leidt dat tweemaal belasting verschuldigd is doordat, enerzijds, de vennootschap zich niet kan beroepen op de ontsnappingsmogelijkheid van het nieuwe art. 219, lid 7 WIB 1992 en, anderzijds, de verkrijger van het voordeel van alle aard daadwerkelijk werd belast in de personenbelasting. Hierdoor wordt volgens het Hof van Beroep mogelijk het gelijkheidsbeginsel geschonden, aangezien, hoewel er geen verlies is aan Belgische inkomstenbelastingen, en rekening houdend met het beoogde vergoedende karakter van de aanslag geheime commissielonen, de laattijdige identificatie, die heeft geleid tot een effectieve belasting van de verkrijger, niet bevrijdend is in hoofde van de vennootschap.
​
In een arrest van 26 september 2019 heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld als volgt :
​
“De op een ondubbelzinnige wijze geïdentificeerde verkrijger van een voordeel van alle aard dat noch op een fiche werd vermeld, noch werd aangegeven, kan binnen een termijn van, naar gelang van het geval, drie jaar, vijf jaar of zeven jaar (artikel 354, eerste en tweede lid, en artikel 358 van het WIB 1992) aan de geëigende belasting worden onderworpen teneinde in de beoogde middelen voor de Schatkist te voorzien.
​
Indien de fiscale administratie een niet-aangegeven voordeel van alle aard vaststelt, de verkrijger ervan op een ondubbelzinnige wijze identificeert en deze binnen de voormelde wettelijke aanslagtermijnen aan de geëigende belasting onderwerpt of daartoe nog de mogelijkheid heeft gehad, is het, gelet op de in B.5.4 vermelde doelstellingen, zonder redelijke verantwoording dat de verstrekker van het voordeel aan een afzonderlijke aanslag wordt onderworpen. Het tegenovergestelde zou ertoe leiden dat zowel de verstrekker als de verkrijger van het voordeel aan de geëigende belastingen kunnen worden onderworpen, hetgeen verder gaat dan de door de wetgever nagestreefde loutere compensatie van een belastinginkomstenverlies.
​
Door de niet-toepassing van de in het geding zijnde afzonderlijke aanslag te beperken tot de gevallen waarin de verkrijger van het voordeel van alle aard louter op een ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd binnen 2 jaar en 6 maanden, en door niet in een niet-toepassing te voorzien voor de gevallen waarbij de verkrijger van het niet-aangegeven voordeel van alle aard buiten de termijn van 2 jaar en 6 maanden wordt geïdentificeerd, doch binnen één van de wettelijke aanslagtermijnen werd onderworpen aan het geëigende belastingstelsel, heeft de wetgever derhalve een termijn ingesteld die in het licht van de nagestreefde doelstellingen niet redelijk verantwoord is.
​
In zoverre de niet-toepassing van de afzonderlijke aanslag wordt beperkt tot de gevallen waarbij de verkrijger van het voordeel van alle aard binnen 2 jaar en 6 maanden louter ondubbelzinnig werd geïdentificeerd en niet geldt in de gevallen waarbij de verkrijger buiten die termijn op een ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd, maar binnen de wettelijke aanslagtermijnen effectief werd belast, is artikel 219, zevende lid, van het WIB 1992 niet bestaanbaar met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet.
​
De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.
​
De afzonderlijke aanslag op de geheime commissielonen mag bijgevolg geen toepassing vinden wanneer de verkrijger van het voordeel van alle aard binnen de wettelijke aanslagtermijnen effectief werd belast.”
​
Het is volgens het Grondwettelijk Hof voldoende dat de genieter van de voordelen belast wordt binnen de wettelijke aanslagtermijnen, opdat de aanslag geheime commissielonen in hoofde van de vennootschap ontheven moet worden. Wanneer de genieter geïdentificeerd wordt, of binnen welke aanslagtermijn hij belast wordt, is hierbij niet relevant.
​
De termijn van twee jaar en zes maanden, zoals vervat in art. 219, lid 7 WIB 1992, verliest door deze rechtspraak ieder belang.
​
Annemiek Lewandowski
​
​
[1] Gewijzigd door art. 40 van de Programmawet van 19 december 2014.
[2] Grondwettelijk Hof 6 juni 2014 (arrest nr. 88/2014), www.const-court.be.
[3] Grondwettelijk Hof 13 juli 2017, nr. 92/2017, www.const-court.be.